Gezondheidszorg

Hoe dokters denken

Gepubliceerd op 10 mei 2012

Bij het opleiden van geneeskundestudenten en assistent artsen komt Jerome Groopman op zekere dag tot de conclusie dat er te weinig kritische vragen worden gesteld. Hij vindt zijn studenten, co-assistenten en specialisten in opleiding intelligent en bevlogen maar vindt ook dat ze niet zorgvuldig genoeg luisteren en niet nauwlettend genoeg observeren. In Hoe dokters denken biedt deze Amerikaanse arts een inkijk in het brein van de arts en legt hij op inzichtelijke wijze de immer belangrijke relatie tussen arts en patiënt onder de loep. 

Groopman steekt ook de hand in eigen boezem. Hij trekt het zich als leraar aan dat zijn leerlingen niet diep genoeg nadenken over het probleem van de patiënt. Vanuit deze vaststelling reflecteert hij over zijn eigen opleiding, waarin nog weinig theorievorming bestond over ‘klinisch redeneren’. Dat steekt schril af tegen de ontwikkeling van het huidig theoretisch kader met beslisbomen en algoritmen.

Groopman merkt hierover op dat het gebruik van ‘klinische algoritmen’ nuttig is voor de alledaagse diagnostiek en behandeling, maar mogelijk beperkend werken als er buiten kaders moet worden gedacht. Als symptomen vaag zijn, meervoudig of verwarrend of de uitslagen van tests niet eenduidig dan komt het er op aan een goede dokter te zijn. Een algoritme kan onafhankelijk en creatief denken in de weg staan. In plaats van het denken van de dokter te verbreden houdt een algoritme het juist binnen de perken.

Ook het ‘evidence-based’ handelen bergt een vergelijkbaar risico in zich. Een rigide vertrouwen in de ‘evidence-based’ geneeskunde lopen patiënten het risico dat de dokter passief zijn keuzes maakt, enkel gebaseerd op cijfers. Enigszins sarcastisch concludeert Groopman dat de huidige generatie artsen steeds meer functioneert als goed geprogrammeerde computer die binnen strikt binaire structuren werkt.

Zo komt Groopman tot vragen als: Hoe kan ik de visie van mijn studenten weer breder maken, hoe kan ik ze nieuwe wegen leren en verder doorredenerend tot de vraag: “Hoe moet een dokter denken?”
De vele vervolgvragen die nu opdoemen over het denken van dokters culmineren bij Groopman tot het thema van het boek: Wanneer en waarom gaat het denken goed of fout in de geneeskunde?

Hier start voor Groopman het onderzoek dat hij uitvoert bij collega’s en vrienden, vervolgens uitbreidt met literatuuronderzoek en tenslotte weer spiegelt aan zijn eigen praktijkervaring en aan die van collega’s en vrienden. In Hoe dokters denken doet Groopman verslag van de rondgang door de wereld van artsen en patiënten. Hij beschrijft hoe de communicatie tussen hen verloopt, waar gemankeerde communicatie toe kan leiden, hoe belangrijk taal is en legt geduldig uit hoe een “cascade van denkfouten” relatief eenvoudig kan ontstaan.

Groopman is een verhalenverteller. Hij vertelt verhalen die rechtstreeks uit de alledaagse praktijk komen. Over de kracht en de noodzaak van heuristiek maar ook over de gevaren er van. Over de verleiding van de voor de hand liggende diagnose. Over de bedreiging van de klinische zorg door het marktdenken.

Groopman gaat uitvoerig in op het fenomeen van de ‘confirmation bias’, de voorkeur voor bevestiging, waarbij de aandacht wordt gericht op de gegevens die de veronderstelde diagnose ondersteunen, terwijl de gegevens die de diagnose tegenspreken onderbelicht blijven.